Het bewijsrecht in civiele procedures wordt aangepast
Het bewijsrecht en de rol van de rechtbank in civiele procedures zal wijzigen op grond van het ‘Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’ dat op 23 januari 2023 wordt behandeld in de Tweede Kamer.
Bewijsvergaring voorafgaand aan de procedure
Het huidige bewijsrecht staat toe zowel voorafgaand als tijdens een procedure bewijs te verzamelen. Het wetsvoorstel legt de nadruk op bewijsvergaring voorafgaand aan de procedure, zodat relevante informatie al in het begin van een procedure op tafel komt en partijen elkaar hiermee niet pas in de procedure verrassen. Het wetsvoorstel vult daartoe de waarheidsplicht van artikel 21 Rv aan met de verplichting voor partijen om, voordat de zaak aan de rechter wordt voorgelegd, relevante gegevens te verzamelen en (bij aanvang van de procedure) aan de rechter te verstrekken. Aan een schending van deze bewijsvergaringsverplichting voorafgaand aan de procedure mag de rechter de gevolgtrekkingen verbinden die hij geraden acht, maar de sanctie mag niet leiden tot volledige bewijsuitsluiting.
Een actievere rol van de rechter bij waarheidsvinding
Van oudsher stond het uitgangspunt van ‘lijdelijkheid’ van de rechter voorop in civiele procedures: de rechter neemt een afwachtende houding aan en beslist uitsluitend op de geschilpunten die partijen zelf naar voren brengen. In de praktijk wordt dit uitgangspunt al geruime tijd niet meer zo strikt gehanteerd en is de rol van een rechter bij de procesvoering en waarheidsvinding in de loop der jaren steeds actiever geworden. De wijze waarop de rechter aan zijn rol en verantwoordelijkheid voor de waarheidsvinding invulling geeft, laat in de praktijk nog grote verschillen zien en is niet altijd even duidelijk. Het wetsvoorstel beoogt hierin duidelijkheid te verschaffen door toevoeging van een bepaling inhoudende dat de rechter binnen de grenzen van de rechtsstrijd ambtshalve met partijen de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer kan bespreken. Daarmee gaat het wetsvoorstel een stap verder in de activering van de rechter. De toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt uitdrukkelijk dat de rechter geen suggesties mag aandragen voor de grondslag van de vordering. Wel mag de rechter opheldering vragen over de feiten en het juridisch kader en mag de rechter de argumenten die uit het partijdebat voortvloeien met partijen bespreken. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat in een situatie waarin een partij aanvoert dat het alweer een tijd geleden is, de rechter mag vragen of die partij zich op verjaring wenst te beroepen.
Vereenvoudiging procedure tot verkrijging bewijs
Voorafgaand aan de procedure kan bewijs worden verzameld door middel van voorlopige bewijsverrichtingen, zoals het voorlopig getuigenverhoor, het voorlopig deskundigenverhoor, en de voorlopige plaatsopneming of bezichtiging (waarbij de rechter zelf een bepaalde plek bezoekt). Op grond van het wetsvoorstel kunnen de verschillende verzoeken om bewijsverrichtingen worden samengevoegd in één verzoek. In het wetsvoorstel wordt ook het verzoek om inzage in de pre-procedurele fase aan deze bundeling toegevoegd. Voor al deze voorlopige bewijsverrichtingen gelden dan dezelfde toe- en afwijzingsgronden. Tegen de beslissing van de rechter op het verzoek kunnen partijen in het nieuwe wetsvoorstel in beginsel geen rechtsmiddel meer aanwenden, tenzij de rechter daartoe toestemming verleent. Het inzagerecht zelf wijzigt ook, in die zin dat een partij die daar voldoende belang bij heeft in beginsel recht heeft op inzage, afschrift of uittreksel van gegevens die de wederpartij of een derde onder zich heeft, zonder dat bij die informatieverstrekking de tussenkomst van een rechter nodig is. De wederpartij of derde is in principe (tenzij er sprake is van een verschoningsrecht of van ‘gewichtige redenen’) gehouden daaraan medewerking te verlenen. Daarnaast wordt de mogelijkheid tot het doen van het bewijsbeslag met het wetsvoorstel in de wet verankerd.