Vereenzelviging verzoekers faillissementsaanvraag
Bij vonnis van de Rechtbank Limburg 9 juli 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:4470 werd een faillissementsaanvraag afgewezen omdat niet was voldaan aan het pluraliteitsvereiste. In deze blog wordt ingegaan op het pluraliteitsvereiste en het fenomeen vereenzelviging van schuldeisers.
Inleiding
Tussen Verzoeker 1 en verweerster is een overeenkomst gesloten tot verkoop van alle aandelen in B.V. X. In de overeenkomst is bepaald dat verweerster bij levering van de aandelen de achtergestelde lening van Verzoeker 2 aan holding overneemt tegen betaling van EUR 1.800.000 aan verzoeker 1. Partijen hebben over de koopovereenkomst geprocedeerd en bij arrest van 7 mei 2024 is verweerster veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van de uitspraak onvoorwaardelijk mee te werken aan de koopovereenkomst door betaling aan verzoeker 1 van EUR 1.67900 als koopprijs en EUR 1.800.000 voor de achtergestelde lening, beide vermeerderd met wettelijke rente. Verweerster betaalt niet, waarna Verzoeker 1 en Verzoeker 2 het faillissement van verweerster aanvragen. Verweerster betwist dat is voldaan aan het pluraliteitsvereiste.
Pluraliteitsvereiste
Voor een geslaagde faillissementsaanvraag moet bij de behandeling van het verzoek summierlijk blijken dat (i) de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen en (ii) dat de (hoofd-)vordering bestaat (art 1 lid 1 Fw jo. art. 6 lid 3 Fw). Het pluraliteitsvereiste valt onder (i) en houdt in dat een debiteur ten minste bij twee schuldeisers een onbetaalde schuld moet hebben waarvan er ten minste één opeisbaar is. Het faillissement beoogt namelijk het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder de gezamenlijke crediteuren (HR 22 maart 1985, NJ 1985/548). De steunvordering hoeft niet-opeisbaar te zijn, maar moet wel bepaalbaar en verifieerbaar zijn (Rechtbank Den Haag 3 februari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1966 ; Hoge Raad 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681).
Uit de jurisprudentie blijkt dat faillissementsaanvragen met regelmaat niet worden toegewezen omdat niet aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. Zo is geoordeeld dat niet aan het pluraliteitsvereiste wordt voldaan wanneer:
- Een vordering door middel van cessie wordt gesplitst (HR 4 juni 1923, ECLI:NL:HR:1923:221, NJ 1923/948);
- Twee vorderingen toekomen aan dezelfde (publieke) rechtspersoon (Gerechtshof Den Haag 19 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3731);
- Meerdere schuldeisers (zich met elkaar vereenzelvigen) en een gezamenlijk vorderingsrecht hebben (Rechtbank Den Haag 11 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4199);
- Meerdere schuldeisers gezamenlijk optreden en gezien de verwevenheid van hun vorderingen worden vereenzelvigd, waardoor sprake is van slechts één schuldeiser (Gerechtshof Arnhem 24 juni 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM8610).
Oordeel rechtbank
In voorliggende uitspraak oordeelt de rechtbank dat sprake is van dat laatste (iv). De rechter overweegt in dat verband dat Verzoeker 1 en Verzoeker 2 niet als aparte schuldeisers kunnen worden gezien, omdat Verzoeker 1 aandeelhouder en bestuurder is van Verzoeker 2 en de vorderingen (koopsom en achtergestelde lening) onderling zodanig verweven zijn dat Verzoeker 1 en Verzoeker 2 moeten worden vereenzelvigd. Zodoende luidt het oordeel dat niet aan het is pluraliteitsvereiste voldaan en wordt het verzoek afgewezen.
Afsluiting
Kort kan nog worden afgevraagd in hoeverre hier vereenzelviging speelt. Verweerster is namelijk bij arrest van 7 mei 2024 veroordeeld tot het betalen van de koopsom en de achtergestelde lening aan Verzoeker 1. Kort en goed lijkt het dus erop dat Verzoeker 2 überhaupt geen vordering heeft op Verweerster die verweven is of kan worden met de vorderingen van Verzoeker 1. Voor de uitkomst had dit overigens niet uitgemaakt. Ook in dat geval zou de faillissementsaanvraag zijn afgewezen.